het nemo

op één van mijn favoriete blogs, het dronken schip, schreef gerard laatst in alle eerlijkheid. een stuk over de vrijwel onmogelijkheid om te schrijven zonder je bewust te zijn van… ja, van wat? van een meekijkend oog, toekomstige lezers. het superego allicht, zich bewust van elke uiting van ego of id, en van een gevoelde noodzaak die 2 potentiële donderstenen nu en dan te censureren. ik werd in eerste instantie het meest getriggerd door wat losse citaten uit een artikel dat willem jan otten vorig jaar schreef voor vrij nederland. ik bind ze even nog wat losser aan elkaar:

de zelfgezochte stilte van een leven dat ongezien wordt geleid, staat
in moderne ogen gelijk aan de dood. het moet een soort depressie zijn:
het is sowieso een blijk van angst. een kluizenaar van de laatste dagen
moet wel lijden aan zoiets als faalangst. […] (omdat) het ware, moedige
leven vereenzelvigd wordt met gejureerd worden, op de televisie op een stip
gaan staan in de hoop gezien en ontdekt te worden […] de gestalte van de
eenling die zich in afzondering volledig wijdt aan iets dat geen
mensenogen veronderstelt […] zo iemand durft niet te bestaan.

ik vond dat een hele vreemde gedachte. heeft een mens, of hebben opgeschreven woorden of beschilderde doeken alleen waarde wanneer door anderen gezien? daar valt over te filosoferen. ik neig sterk naar het standpunt dat die waarde er ook zonder andere ogen is. wat ik ben of schrijf of schilder, dat zie ik en heeft daardoor al waarde.

en ook als nimmer een paar ogen. als ik als maker blind zou zijn. de geur van verf, de haren van de kwast en de structuur van doek voelen en (naar ik vermoed met nog meer concentratie) het coördineren van bewegingen, het voelen en worden van de vloeiende lijnen, het vertalen van ‘zelf’ in beeld, het vormgeven tot lijnen of woorden en zinnen. wat doet dat onzichtbare resultaat er toe? ook dat doek heeft waarde, evenals het in braille getikte verhaal dat ik zelf niet zou kunnen teruglezen. want wat ik schrijf of schilder, dat is een uiting en weergave van mijzelf en heeft daarmee al waarde. net als mijn gedachten ook waardevol zijn als ik ze met niemand deel. ze zijn, ik heb ze het universum in geschopt en dat is meer dan genoeg.

hoe minder bewustzijn van die andere ogen hoe beter denk ik eigenlijk. ik raffel mijn woorden heus niet aan elkaar als ik denk dat toch niemand ze leest. oh nee, voor zorgvuldigheid heb ik geen publiek nodig. en: ook met publiek schrijf ik soms snel en slordig. dat maakt het verschil niet. wat wel uitmaakt is dat ik juist zonder het bewust zijn van andere ogen, zonder het gevoel mijn woorden op een stip te leggen om gejureerd te worden puurder vormgeef. als het enige criterium is of ik het goed vind, of het resultaat zo goed mogelijk weergeeft wat ik wil overbrengen, wil vangen. de kans dat ik dan de essentie weet te raken is groter dan wanneer ik aan andere ogen denk. en evenzo is de kans dan groter dat als andere ogen het ooit toch onder ogen krijgen, dat die ogen dan iets bijzonders tot zich nemen.

vandaar dat de ideëen van willem jan otten over dit onderwerp mij direct verbaasden. ze kwamen mij over alsof ze zelf waren ingegeven door angst. en meteen wist ik welke angst: de angst voor het nemo. en zo kom ik, compleet onverwacht, nu toch terecht bij john fowles en zijn vreemde filosofiewerkje the aristos. het is niet het beloofde stukje, dat houd je nog tegoed. ik kom op john fowles omdat hij voor zover ik kan nagaan het nemo heeft bedacht.

het nemo is een aanvulling op freud’s heilige drie-eenheid van superego, ego en id. “by this i mean not only ‘nobody’ but also the state of being nobody – ‘nobodiness’. in short, just as physicists now postulate an anti-matter, so must we consider the possibility that there exists in the human psyche an anti-ego. this is the nemo.” fowles loopt overigens niet hopeloos achter op wetenschappelijk gebied: the aristos is eind jaren 50 geschreven. omdat hij het zelf het best kan uitleggen citeer ik nog een paar korte stukjes van fowles’ hand over dit nemo.

“if this concept has not received much attention from psychologists
it may be because it has not, like the other two truly primitive drives
of sexual and security (or survival) desire, been with man so long. the
desires for sexual satisfaction and security are not even specifically
human ones; they are shared by almost all animate matter. but the nemo
is a specifically human psychic force; a function of civilization, of
communication, of the uniquely human ability to compare and hypothesize.
moreover, it is a negative force. we are not, as in the cases of sexual
desire and security, attracted towards it; but repelled from it. the
super-ego, ego and id at least seem broadly favourable to the self, and
help preserve both individuality and the species. but the nemo is an
enemy in the camp. […]

and our nemo gains power over our behaviour to the extent that we
believe that were it not for the faults of the human condition, or of
society, or of our education, or of our economic position, then we
might be what we can imagine. it grows, in short, in strict relation to
our sense and knowledge of general and personal inequality. (hier
zit een link met the collector, maar daarover dus in dat ooit nog
komende stukje meer)

there are basic aspects of the nemo that can never be remedied. i can
never be the historical shakespeare or cleopatra; i can never live
forever… and so on. i can imagine myself countless things that shall
never be; for i can never be without the physical and psychological
defects it is beyond my own, and science’s, powers to remedy. though it
is logically nonsensical to call the inevitable a state of inequality,
we do in fact think of it so. and this may be termed the permanent
metaphysical sense of the nemo in all of us. the nemo is a man’s sense
of his own futility and ephemerality; of his relativity, his
comparativeness; of his virtual nothingness.”

je zou het nemo niet de angst voor de dood, maar het continue bewustzijn van de dood kunnen noemen. een bewustzijn dat zoveel invloed heeft dat we ook bij leven bang zijn om ‘niet’ te zijn.

fowles vervolgt met het benoemen van talloze gevoelens en daden die door het nemo zouden zijn ingegeven. het willen inspireren van liefde in anderen, en hoe sommigen, als dat ze niet lukt, nog liever haat inspireren dan niets: that too is remembered. hoe het kan drijven tot het oprichten van monumenten, van welke aard dan ook. zelfs belief in an afterlife is partly an ostrich attempt to cheat the nemo. en naarmate dat geloof in zo’n leven-na-het-leven steeds meer verdwijnt: the new paradise is the entry after death into that world of the remembered dead where the living continue to wander. en naarmate we allen meer weten, meer media tot onze beschikking hebben en als mensen steeds meer van elkaar kunnen zien en lezen, steeds meer weten hoe anderen leven en kunnen vergelijken, de illusie van individualiteit: terrible chain-reactions come into play: the more individuals the less individual they each feel. en waar het bewonderen van mensen die het nemo overwonnen lijken te hebben: de beroemden of beruchten (goed of slecht maakt niet meer uit, wie ‘iemand’ is, is een held) eerst genoeg lijkt, ontstaat vervolgens de behoefte zelf te winnen, zelf zo bekend mogelijk te worden. er was nog geen reality-tv toen fowles over zijn nemo schreef, maar ook dat verschijnsel laat zich makkelijk door het nemo verklaren.

hij vervolgt met een interessant stukje over the political nemo, de stem die niets betekent als iedereen mag stemmen. ook daar ziet hij gevolgen die ik zo op vandaag-de-dag kan plakken, maar dat is niet waar ik nu heen wil.

er lijken twee manieren te zijn om met het nemo om te gaan: het niet-zijn willen dichten met zaken als aandacht en roem als doel op zich, of het accepteren en van daaruit zien wat je potentieel wel kunt zijn, en dat proberen te realiseren. en als dat door bijna niemand gezien wordt maakt dat niet zo veel uit. liever, het liefst misschien wel, een enkel paar ogen dat goed ziet, dan tallozen die er langs kijken, langs wat ik wil laten zien.

but instead of utilizing the nemo as we would utilize any other
force, we allow ourselves to be terrified by it, as primitive man was
terrified by lightning. we run screaming from this mysterious shape in
the middle of our town, even though the real terror is not in itself,
but in our terror at it.

als willem jan otten schrijft: “de gestalte van de eenling die zich in afzondering volledig wijdt aan iets dat geen mensenogen veronderstelt […] zo iemand durft niet te bestaan” dan denk ik dat willem jan otten juist zelf bang is, bang voor zijn nemo. bang dat de woorden die hij schrijft misschien nooit door iemand gelezen worden.

ja, ook ik ken de moeilijkheid om te schrijven zonder dat bewustzijn van het meekijkend oog. zoals het op talloze andere momenten moeilijk kan zijn daar geen last van te hebben. maar ik weet ook dat het echte plezier en genieten alleen daar is waar dat oog niet is. als ik onopgedeeld alleen ben, of met anderen die meedoen. zonder je bewust te zijn van geobserveerd worden is het het fijnst, spelen in de sneeuw.

vrolijk pasen

nee hoor, ik heb niet de hele week op het balkon zitten prrr-en. natuurlijk niet. sorry dat ik jullie daar heb achtergelaten, in al die regen. ik had gewoon geen zin, geen tijd en niets te vertellen.

ik heb gelezen (nog steeds cloud atlas van david mitchell; the wind-up bird chronicle van haruki murakami ligt al klaar voor daarna), had iemand te eten, keek tv in de hoop op een vallend kabinet, moest wat werken, ging uit eten en heb bijzondere telefoongesprekken gevoerd. en ondanks een week blogstilte heb ik nu nog steeds niets te vertellen. wel, een klein & droef verhaaltje hooguit. over een visje en een vis.

het restaurant zag er leuk uit, daar was over nagedacht. wat art deco-beelden, een schaal van een meter doorsnede vol kaarslichtjes en -vlak links van mij- een aquarium op een pilaar met goudvisjes en planten. dat gezwem was leuk, het was niet te druk, we dronken wijn en bespraken het leven. maar ergens tijdens mijn voorgerecht (rauwe tonijn met wat groen, soja en wasabi) besloot één der goudvisjes het leven te laten. en wel op 15 centimeter van mijn gezicht. daar hield mijn genot van de rauwe tonijn wel mee op. dat arme visje, het bleef de hele verdere avond daar liggen.

de serveerster vertelde over de drukke paasbrunch die een paar verplaatsingen van het aquarium noodzakelijk had gemaakt. en ze was bang dat een paar visjes wat tegen de wanden waren geslingerd. even later kwam de kok: weer een visje dood! hij leek ‘t echt naar te vinden, niet alleen voor mij gelukkig maar ook voor het visje.

hoe leuk ‘t er daar ook uitzag, ik heb toch liever gewoon een bosje bloemen op tafel. dat is feitelijk niks dan een stervensproces in een vaasje, maar toch fijner om te zien dan neerstortende visjes. en als een restaurant per se neerstortende visjes wil bij wijze van decoratie, zet dan geen rauwe tonijn op de kaart.

wel, tot zover mijn vrolijk paasverhaaltje. het is niet veel, dat weet ik. je mist er eigenlijk niks aan als ik even stil ben hier, wil ik maar zeggen.
.

vrolijk pasen

nee hoor, ik heb niet de hele week op het balkon zitten prrr-en. natuurlijk niet. sorry dat ik jullie daar heb achtergelaten, in al die regen. ik had gewoon geen zin, geen tijd en niets te vertellen.

ik heb gelezen (nog steeds cloud atlas van david mitchell; the wind-up bird chronicle van haruki murakami ligt al klaar voor daarna), had iemand te eten, keek tv in de hoop op een vallend kabinet, moest wat werken, ging uit eten en heb bijzondere telefoongesprekken gevoerd. en ondanks een week blogstilte heb ik nu nog steeds niets te vertellen. wel, een klein & droef verhaaltje hooguit. over een visje en een vis.

het restaurant zag er leuk uit, daar was over nagedacht. wat art deco-beelden, een schaal van een meter doorsnede vol kaarslichtjes en -vlak links van mij- een aquarium op een pilaar met goudvisjes en planten. dat gezwem was leuk, het was niet te druk, we dronken wijn en bespraken het leven. maar ergens tijdens mijn voorgerecht (rauwe tonijn met wat groen, soja en wasabi) besloot één der goudvisjes het leven te laten. en wel op 15 centimeter van mijn gezicht. daar hield mijn genot van de rauwe tonijn wel mee op. dat arme visje, het bleef de hele verdere avond daar liggen.

de serveerster vertelde over de drukke paasbrunch die een paar verplaatsingen van het aquarium noodzakelijk had gemaakt. en ze was bang dat een paar visjes wat tegen de wanden waren geslingerd. even later kwam de kok: weer een visje dood! hij leek ‘t echt naar te vinden, niet alleen voor mij gelukkig maar ook voor het visje.

hoe leuk ‘t er daar ook uitzag, ik heb toch liever gewoon een bosje bloemen op tafel. dat is feitelijk niks dan een stervensproces in een vaasje, maar toch fijner om te zien dan neerstortende visjes. en als een restaurant per se neerstortende visjes wil bij wijze van decoratie, zet dan geen rauwe tonijn op de kaart.

wel, tot zover mijn vrolijk paasverhaaltje. het is niet veel, dat weet ik. je mist er eigenlijk niks aan als ik even stil ben hier, wil ik maar zeggen.
.

lente

‘t plaatje is ietwat overdreven, dat geef ik toe. maar een paar uur met blote benen op het balkon, en door de stad zwerven met een zonnebril zijn onmiskenbare tekenen dat de lente is begonnen.

als je me goed leest weet je dat ik dat dit jaar twee weken geleden ook al heb geprobeerd, blootbeens op balkon. maar vandaag zei ik geen brrr vandaag zei ik prrr.

lente

‘t plaatje is ietwat overdreven, dat geef ik toe. maar een paar uur met blote benen op het balkon, en door de stad zwerven met een zonnebril zijn onmiskenbare tekenen dat de lente is begonnen.

als je me goed leest weet je dat ik dat dit jaar twee weken geleden ook al heb geprobeerd, blootbeens op balkon. maar vandaag zei ik geen brrr vandaag zei ik prrr.

panamarenko [4]

in mijn vorige baan was ik, naast het andere, ook kunstadviseur. dat had een hoog in het land der blinden… gehalte maar dat gaf niks. mijn ene oog was zowel vereerd als blij met mijn ‘bijbaantje’. veel werk had ik er niet aan, tot het besluit viel dat we naar een nog groter kantoorpand moesten verhuizen. als rijksoverheid blijk je verplicht om een percentage van verhuiskosten te besteden aan kunst. dat was een fijn hoog bedrag. een beetje eng hoog ook wel, voor één oog.

ik was dan ook blij met de twee oogjes-in-het-zeil die een kunstadviseur van bureau rijksbouwmeester hield. een leuke man ook, waarmee het goed klikte. hij was zelf kunstenaar en deed dit er tijdelijk bij. er waren altijd 3 kunstadviseurs -misschien nog steeds wel hoor, maar met dit kabinet weet je maar nooit, vandaar mijn verleden tijd-, en elke 3 jaar werden ze vervangen. ik meen om te voorkomen dat de kunst die de overheid aankoopt te eenvormig zou worden.

het bedrag was zo hoog dat we opdracht konden geven tot een groot kunstobject en we besloten iets te laten maken voor buiten, bij de entree van het nieuwe pand. dan zouden de voorbijgangers in dat dorre kantoorlandschap ook nog iets moois meekrijgen. dat leek me ook wel zo netjes, gezien belastinggeld. en we dachten en spraken en keken boeken in en gingen op atelierbezoek. hij liet de naam panamarenko vallen. omdat panamarenko iets met vliegen had, en wij ook.

hij liet me foto’s en boeken zien. wat een onmogelijke dromen probeerde deze panamarenko te vangen. niks geen boeing 747: hij zelf wilde vliegen. niet opgesloten in een wanstaltig luchtvervuilend omhulsel, maar bijvoorbeeld met een klein rugzakje en wat goudkleurige zweef-dingetjes boven de schouder. een elegantere versie van de vleugels van icarus, en door het gebruik van techniek mogelijk bestand tegen de warmte van de zon.

deze panamarenko bleek wel veel beroemder dan ik dacht, en duurder. volgens de kunstadviseur was hij ook nog eens erg lastig te benaderen, maar ik was zo geïntrigeerd geraakt door deze moderne leonardo da vinci dat ik hard ging nadenken. men zegt dat iedereen ter wereld hooguit 5 handshakes away is, en ik was er van overtuigd dat panamarenko dichterbij moest zijn dan dat. en zo bleek. een vriend van me kende iemand die panamarenko goed kent en er gingen wat faxen heen en weer. helaas. ongeacht de weinige handshakes, ongeacht de gedeelde belangstelling voor vliegen, hij bleef te duur.

de opdracht voor het beeld ging naar een ander, maar er was nog wel geld over. en de kunstadviseur nam me een dagje mee naar antwerpen. we gingen naar een tentoonstelling van panamarenko, zodat ik het werk van deze ingénieur poétique in levende lijve zou kunnen zien.

wordt vervolgd

panamarenko [4]

in mijn vorige baan was ik, naast het andere, ook kunstadviseur. dat had een hoog in het land der blinden… gehalte maar dat gaf niks. mijn ene oog was zowel vereerd als blij met mijn ‘bijbaantje’. veel werk had ik er niet aan, tot het besluit viel dat we naar een nog groter kantoorpand moesten verhuizen. als rijksoverheid blijk je verplicht om een percentage van verhuiskosten te besteden aan kunst. dat was een fijn hoog bedrag. een beetje eng hoog ook wel, voor één oog.

ik was dan ook blij met de twee oogjes-in-het-zeil die een kunstadviseur van bureau rijksbouwmeester hield. een leuke man ook, waarmee het goed klikte. hij was zelf kunstenaar en deed dit er tijdelijk bij. er waren altijd 3 kunstadviseurs -misschien nog steeds wel hoor, maar met dit kabinet weet je maar nooit, vandaar mijn verleden tijd-, en elke 3 jaar werden ze vervangen. ik meen om te voorkomen dat de kunst die de overheid aankoopt te eenvormig zou worden.

het bedrag was zo hoog dat we opdracht konden geven tot een groot kunstobject en we besloten iets te laten maken voor buiten, bij de entree van het nieuwe pand. dan zouden de voorbijgangers in dat dorre kantoorlandschap ook nog iets moois meekrijgen. dat leek me ook wel zo netjes, gezien belastinggeld. en we dachten en spraken en keken boeken in en gingen op atelierbezoek. hij liet de naam panamarenko vallen. omdat panamarenko iets met vliegen had, en wij ook.

hij liet me foto’s en boeken zien. wat een onmogelijke dromen probeerde deze panamarenko te vangen. niks geen boeing 747: hij zelf wilde vliegen. niet opgesloten in een wanstaltig luchtvervuilend omhulsel, maar bijvoorbeeld met een klein rugzakje en wat goudkleurige zweef-dingetjes boven de schouder. een elegantere versie van de vleugels van icarus, en door het gebruik van techniek mogelijk bestand tegen de warmte van de zon.

deze panamarenko bleek wel veel beroemder dan ik dacht, en duurder. volgens de kunstadviseur was hij ook nog eens erg lastig te benaderen, maar ik was zo geïntrigeerd geraakt door deze moderne leonardo da vinci dat ik hard ging nadenken. men zegt dat iedereen ter wereld hooguit 5 handshakes away is, en ik was er van overtuigd dat panamarenko dichterbij moest zijn dan dat. en zo bleek. een vriend van me kende iemand die panamarenko goed kent en er gingen wat faxen heen en weer. helaas. ongeacht de weinige handshakes, ongeacht de gedeelde belangstelling voor vliegen, hij bleef te duur.

de opdracht voor het beeld ging naar een ander, maar er was nog wel geld over. en de kunstadviseur nam me een dagje mee naar antwerpen. we gingen naar een tentoonstelling van panamarenko, zodat ik het werk van deze ingénieur poétique in levende lijve zou kunnen zien.

wordt vervolgd

panamarenko [2]

in het verhaaltje onmacht dat ik eerder vanavond plaatste noem ik wat namen. onder andere die van panamarenko, wellicht wat minder bekend. morgen zal ik dit stukje vervangen door een wat uitgebreider, maar kijk maar vast naar dat plaatje hier onder. panamarenko is niet die meneer die daar staat. panamarenko is wel de man die rugzakjes maakt met propellors waarmee de bedoeling is echt op te stijgen en te vliegen, al lukt dat niet altijd even goed. en zeppelins en onderzeeboten waarvan de bedoeling is… en houten huisdier-kippen met ingebouwde chip waarvan de bedoeling is… wel, etcetera. morgen, rampen of plotse bezigheden daargelaten, meer.