another waste land

ze bewegen en dan moet ik stilzitten, stilzitten en terugpraten. als we met meer dan twee monden zijn dan kan ik af en toe nog even weg, koffie halen of water of naar de wc, even weg en lopen maar dan weer terug en stilzitten en kijken naar monden. kijken naar monden en vast proberen te houden wat ze zeggen.

dat kan heel moeilijk zijn, dat vasthouden. for i have known them all already, i know the voices dying with a dying fall. dan beweeg ik mijn mond er maar dwars doorheen en glimlach om mijn trespassing te verzachten. soms lukt dat niet of kan dat niet en houd ik tot de laatste groef mijn kiezen op elkaar. alsof mijn hart in mijn hoofd bonkt. en dan mag (nee: moet) ik en ik zie dat iedereen naar mijn mond kijkt. mijn mond beweegt gewoon vanzelf en dat verbaast me.

dat moet je niet doen, dat verbazen. opeens houdt mijn mond er mee op terwijl wel zes paar ogen boven monden mij verwachtingsvol aankijkt. ik weet bij god niet meer waar mijn mond het over had en zelf helpt-i ook niet mee. and i know the eyes already, the eyes that fix you in a formulated phrase, and when i am formulated, sprawling on a pin, when i am pinned and wriggling on the wall…

een mond onder begrijpende ogen reikt me de draad weer aan en ik weet het tot een goed einde te brengen. vijf minuten pauze, dan heeft mijn mond een afspraak met een ander. een duet van twee uur en weglopen uit een duet is veel lastiger. so i find words i never thought to speak (…) when i left my body on a distant shore.

ik mag weg, ik mag die hele praatstad uit gelukkig en met een zwaar hoofd loop ik een eenzaam uur tram en trein tegemoet ter verlichting. there will be time, time to prepare a face to meet the faces that you meet.

maar nee. er zijn bekende monden en die moeten blijkbaar heen waar ik ook heen moet en het hele uur teisteren de geluidsgolven het moeizame gevecht van mijn hoofd tegen de zwaartekracht. een kwartier te laat arriveren we (mijn mond, mijn hoofd en ik) op een brainstorm. een storm in mijn hoofd zou heel verfrissend kunnen werken maar het overheersende gevoel is dat van windhaan die drie windrichtingen tegelijk te verduren heeft en het belang is nihil. for last year’s words belong to last year’s language and next year’s words await another voice. af en toe doet mijn mond nog een poging tot convergentie maar mijn hoofd is zich inmiddels aan het afvragen waar die muur vandaan komt. here is no water but only rock, rock and no water and the sandy road.

aan alles komt een eind, zelfs aan eindeloze dansen, en ik geef mijn mond heel heel veel water. maar nog is het niet over. het duet uit de andere stad moet overgebracht naar een stel oren, en ook aan die oren zit weer een mond vast. mijn ogen beginnen pijn te doen nu. would it have been worthwile, to have bitten of the matter with a smile, to have squeezed the universe into a ball to roll it toward some overwhelming question. and would it have been worth it, after all.

ik gooi mezelf een touw toe en ontsnap bij het eerste ogenblik van alleenheid. nog vroeg maar dat moet dan maar. naar huis. schele hoofdpijn. zo leer je een uitdrukking begrijpen. dit is schele hoofdpijn en mijn hoofd wil mij ter aarde storten.

een mond, een mond is om te zoenen en te drinken en te lachen en lipstick op te doen. our dried voices when we whisper together are tired and meaningless as wind in dry grass.

en schrijven is de rimpeling tussen de golven en het stille water, het assimileren van de kiezels. ’till human voices wake us, and we drown.

met dank aan t.s. eliot

another waste land

ze bewegen en dan moet ik stilzitten, stilzitten en terugpraten. als we met meer dan twee monden zijn dan kan ik af en toe nog even weg, koffie halen of water of naar de wc, even weg en lopen maar dan weer terug en stilzitten en kijken naar monden. kijken naar monden en vast proberen te houden wat ze zeggen.

dat kan heel moeilijk zijn, dat vasthouden. for i have known them all already, i know the voices dying with a dying fall. dan beweeg ik mijn mond er maar dwars doorheen en glimlach om mijn trespassing te verzachten. soms lukt dat niet of kan dat niet en houd ik tot de laatste groef mijn kiezen op elkaar. alsof mijn hart in mijn hoofd bonkt. en dan mag (nee: moet) ik en ik zie dat iedereen naar mijn mond kijkt. mijn mond beweegt gewoon vanzelf en dat verbaast me.

dat moet je niet doen, dat verbazen. opeens houdt mijn mond er mee op terwijl wel zes paar ogen boven monden mij verwachtingsvol aankijkt. ik weet bij god niet meer waar mijn mond het over had en zelf helpt-i ook niet mee. and i know the eyes already, the eyes that fix you in a formulated phrase, and when i am formulated, sprawling on a pin, when i am pinned and wriggling on the wall…

een mond onder begrijpende ogen reikt me de draad weer aan en ik weet het tot een goed einde te brengen. vijf minuten pauze, dan heeft mijn mond een afspraak met een ander. een duet van twee uur en weglopen uit een duet is veel lastiger. so i find words i never thought to speak (…) when i left my body on a distant shore.

ik mag weg, ik mag die hele praatstad uit gelukkig en met een zwaar hoofd loop ik een eenzaam uur tram en trein tegemoet ter verlichting. there will be time, time to prepare a face to meet the faces that you meet.

maar nee. er zijn bekende monden en die moeten blijkbaar heen waar ik ook heen moet en het hele uur teisteren de geluidsgolven het moeizame gevecht van mijn hoofd tegen de zwaartekracht. een kwartier te laat arriveren we (mijn mond, mijn hoofd en ik) op een brainstorm. een storm in mijn hoofd zou heel verfrissend kunnen werken maar het overheersende gevoel is dat van windhaan die drie windrichtingen tegelijk te verduren heeft en het belang is nihil. for last year’s words belong to last year’s language and next year’s words await another voice. af en toe doet mijn mond nog een poging tot convergentie maar mijn hoofd is zich inmiddels aan het afvragen waar die muur vandaan komt. here is no water but only rock, rock and no water and the sandy road.

aan alles komt een eind, zelfs aan eindeloze dansen, en ik geef mijn mond heel heel veel water. maar nog is het niet over. het duet uit de andere stad moet overgebracht naar een stel oren, en ook aan die oren zit weer een mond vast. mijn ogen beginnen pijn te doen nu. would it have been worthwile, to have bitten of the matter with a smile, to have squeezed the universe into a ball to roll it toward some overwhelming question. and would it have been worth it, after all.

ik gooi mezelf een touw toe en ontsnap bij het eerste ogenblik van alleenheid. nog vroeg maar dat moet dan maar. naar huis. schele hoofdpijn. zo leer je een uitdrukking begrijpen. dit is schele hoofdpijn en mijn hoofd wil mij ter aarde storten.

een mond, een mond is om te zoenen en te drinken en te lachen en lipstick op te doen. our dried voices when we whisper together are tired and meaningless as wind in dry grass.

en schrijven is de rimpeling tussen de golven en het stille water, het assimileren van de kiezels. ’till human voices wake us, and we drown.

met dank aan t.s. eliot

over de stilte vol rumoer

aan deze kant van dit blog is het helemaal niet stil, aan deze kant rennen mijn gedachten en gevoelens rond als wilde konijnen (en als er geen wilde konijnen bestaan -dat zou best eens kunnen- verzin hier dan zelf een metafoor).

die wilde konijnen lopen me behoorlijk voor de schrijfvoeten. onlangs vertelde ik iemand nog wijsneuzerig dat creatief zijn met zich meebrengt dat de dingen waar je het meest mee bezig bent er uit willen. en dat het zinloos is je daar tegen te verzetten. je kunt je wel voornemen het over whatever te hebben maar als je eigenlijk vooral vervuld bent van huppeldepup lukt dat niet. als je jezelf toch dwingt het over whatever te hebben en niet over huppeldepup, dan zal dat net zo stroef gaan als met iemand praten terwijl het puntje van je tong brandt van verlangen iets te laten vallen dat je binnen wilt houden. heel heel erg moeilijk kan dat zijn.

ik ben de halve avond al aan het worstelen met panamarenko. wordt vervolgd schreef ik 18 maart jongstleden. maar ik kan dat nu helemaal niet vervolgen. ik begin bij panamarenko en verdwaal in mezelf. daar vloeien vele mooie gedachten uit voort maar ik laat ze gewoon vloeien en gaan en rennen als die wilde konijnen. konijnen horen niet in of uit mijn hoed, zeker wilde niet. die willen gewoon het wilde konijn uithangen en rennen en spelen. en dus laat ik ze rennen en spelen en ik ren en speel wat mee en soms kijk ik een beetje naar ze. ik ga ze zeker niet pogen te vangen in lettertjes en woorden.

ik moet toch eens beter naar mezelf luisteren, als ik tegen anderen de wijsneus uithang. ik blijk dus gewoon gelijk te hebben, in ieder geval wat mezelf betreft: ik kan niet schrijven over dingen die niet op het puntje van mijn ziel liggen. of ik moet, zoals nu, schrijven over de last van schrijven over etcetera. zo zie ik maar, creëeren dwingt inderdaad tot eerlijkheid. dit hele stukje heeft namelijk maar 5 minuten gekost terwijl 2 uur panamarenko niet meer dan 3 leesbare zinnen heeft opgeleverd.

dus, het spijt me maar ik ga weer met de wilde konijnen mee. wat spelen en dwalen en verbazen. onderweg doe ik vast ook verhalen op die ik wel wil delen, maar voor nu trek ik me weer even terug in wonderland.

over de stilte vol rumoer

aan deze kant van dit blog is het helemaal niet stil, aan deze kant rennen mijn gedachten en gevoelens rond als wilde konijnen (en als er geen wilde konijnen bestaan -dat zou best eens kunnen- verzin hier dan zelf een metafoor).

die wilde konijnen lopen me behoorlijk voor de schrijfvoeten. onlangs vertelde ik iemand nog wijsneuzerig dat creatief zijn met zich meebrengt dat de dingen waar je het meest mee bezig bent er uit willen. en dat het zinloos is je daar tegen te verzetten. je kunt je wel voornemen het over whatever te hebben maar als je eigenlijk vooral vervuld bent van huppeldepup lukt dat niet. als je jezelf toch dwingt het over whatever te hebben en niet over huppeldepup, dan zal dat net zo stroef gaan als met iemand praten terwijl het puntje van je tong brandt van verlangen iets te laten vallen dat je binnen wilt houden. heel heel erg moeilijk kan dat zijn.

ik ben de halve avond al aan het worstelen met panamarenko. wordt vervolgd schreef ik 18 maart jongstleden. maar ik kan dat nu helemaal niet vervolgen. ik begin bij panamarenko en verdwaal in mezelf. daar vloeien vele mooie gedachten uit voort maar ik laat ze gewoon vloeien en gaan en rennen als die wilde konijnen. konijnen horen niet in of uit mijn hoed, zeker wilde niet. die willen gewoon het wilde konijn uithangen en rennen en spelen. en dus laat ik ze rennen en spelen en ik ren en speel wat mee en soms kijk ik een beetje naar ze. ik ga ze zeker niet pogen te vangen in lettertjes en woorden.

ik moet toch eens beter naar mezelf luisteren, als ik tegen anderen de wijsneus uithang. ik blijk dus gewoon gelijk te hebben, in ieder geval wat mezelf betreft: ik kan niet schrijven over dingen die niet op het puntje van mijn ziel liggen. of ik moet, zoals nu, schrijven over de last van schrijven over etcetera. zo zie ik maar, creëeren dwingt inderdaad tot eerlijkheid. dit hele stukje heeft namelijk maar 5 minuten gekost terwijl 2 uur panamarenko niet meer dan 3 leesbare zinnen heeft opgeleverd.

dus, het spijt me maar ik ga weer met de wilde konijnen mee. wat spelen en dwalen en verbazen. onderweg doe ik vast ook verhalen op die ik wel wil delen, maar voor nu trek ik me weer even terug in wonderland.

meeuwen

de meeuwen hebben me mee op reis genomen afgelopen zondag. de warmste & meest lome van het trio zomerse dagen. ik had bij lange na niet genoeg geslapen, sprong toch uit bed en dwong mezelf nog wat langer verticaal om te douchen. om daarna zo snel mogelijk, op het balkon, weer verder te gaan liggen. cloud atlas binnen handbereik en een pot sterrenmix en muziek. na jaga jazzist mocht stars of the lid mijn soundtrack verzorgen. ik vergat het boek en luisterde.

al snel gingen twee meeuwen meedoen met de muziek. twee verschillende stemmen die op elkaar reageerden, ik hoorde ze duidelijk en begreep welhaast wat ze elkaar toevertrouwden. het klonk mooi ook, zo samen met stars of the lid. er vielen wat andere meeuwen in. steeds meer meeuwen hoorde ik, en stars of the lid verwerd tot oceaan op de achtergrond. de oorspronkelijke stemmen was ik al snel kwijtgeraakt. er was zoveel ge-ay’ay’ay! (excuseer mijn meeuws) dat ik me voelde als op zo’n eiland dat niets is dan vogelkolonie.

wat een fijn kadootje van de meeuwen dat ik hier bij mocht zijn! ik wist ergens nog wel dat ik gewoon op mijn balkon lag weg te doezelen, en dat het de combinatie moe-loom-muziek & talloze meeuwen was die dit veroorzaakte maar het was toch heel bijzonder. dit was geen gewoon meeuwenfeestje, dit moest een reünie zijn, of de opening van het paarseizoen of een ander meeuwenfestijn waar ik nooit eerder weet van had.

na een minuut of tien doorgebracht te hebben op vogelkolonie-eiland wilde ik toch even de realiteit zien. wellicht minder vervoerend, maar het gezicht van al die meeuwen die hier boven me rondvliegen en aan de overkant op het kerkdak zitten maakt me toch ook altijd blij.

ik keek op en zag er maar vijf. zo weinig meeuwen zie ik hier zelden tot nooit. er kwam nog een zesde. hij vloog over mij heen en over de gracht, ging op het kerkdak zitten en keek me vanaf daar recht mijn gezicht in. hoe hadden vijf of zes meeuwen zoveel lawaai kunnen maken dat ik dacht dat het internationale meeuwenfeestdag was op een vogeleiland ver weg? tenzij… ja, ik weet het zeker, ze hebben me elders meegevoerd. ik was daar waar al die andere meeuwen die normaal boven mijn hoofd cirkelen (die op zes na zondag allemaal verdwenen leken) ook waren.

meeuwen. hitchcock heeft ze gewoon nooit goed verstaan.

meeuwen

de meeuwen hebben me mee op reis genomen afgelopen zondag. de warmste & meest lome van het trio zomerse dagen. ik had bij lange na niet genoeg geslapen, sprong toch uit bed en dwong mezelf nog wat langer verticaal om te douchen. om daarna zo snel mogelijk, op het balkon, weer verder te gaan liggen. cloud atlas binnen handbereik en een pot sterrenmix en muziek. na jaga jazzist mocht stars of the lid mijn soundtrack verzorgen. ik vergat het boek en luisterde.

al snel gingen twee meeuwen meedoen met de muziek. twee verschillende stemmen die op elkaar reageerden, ik hoorde ze duidelijk en begreep welhaast wat ze elkaar toevertrouwden. het klonk mooi ook, zo samen met stars of the lid. er vielen wat andere meeuwen in. steeds meer meeuwen hoorde ik, en stars of the lid verwerd tot oceaan op de achtergrond. de oorspronkelijke stemmen was ik al snel kwijtgeraakt. er was zoveel ge-ay’ay’ay! (excuseer mijn meeuws) dat ik me voelde als op zo’n eiland dat niets is dan vogelkolonie.

wat een fijn kadootje van de meeuwen dat ik hier bij mocht zijn! ik wist ergens nog wel dat ik gewoon op mijn balkon lag weg te doezelen, en dat het de combinatie moe-loom-muziek & talloze meeuwen was die dit veroorzaakte maar het was toch heel bijzonder. dit was geen gewoon meeuwenfeestje, dit moest een reünie zijn, of de opening van het paarseizoen of een ander meeuwenfestijn waar ik nooit eerder weet van had.

na een minuut of tien doorgebracht te hebben op vogelkolonie-eiland wilde ik toch even de realiteit zien. wellicht minder vervoerend, maar het gezicht van al die meeuwen die hier boven me rondvliegen en aan de overkant op het kerkdak zitten maakt me toch ook altijd blij.

ik keek op en zag er maar vijf. zo weinig meeuwen zie ik hier zelden tot nooit. er kwam nog een zesde. hij vloog over mij heen en over de gracht, ging op het kerkdak zitten en keek me vanaf daar recht mijn gezicht in. hoe hadden vijf of zes meeuwen zoveel lawaai kunnen maken dat ik dacht dat het internationale meeuwenfeestdag was op een vogeleiland ver weg? tenzij… ja, ik weet het zeker, ze hebben me elders meegevoerd. ik was daar waar al die andere meeuwen die normaal boven mijn hoofd cirkelen (die op zes na zondag allemaal verdwenen leken) ook waren.

meeuwen. hitchcock heeft ze gewoon nooit goed verstaan.

het nemo

op één van mijn favoriete blogs, het dronken schip, schreef gerard laatst in alle eerlijkheid. een stuk over de vrijwel onmogelijkheid om te schrijven zonder je bewust te zijn van… ja, van wat? van een meekijkend oog, toekomstige lezers. het superego allicht, zich bewust van elke uiting van ego of id, en van een gevoelde noodzaak die 2 potentiële donderstenen nu en dan te censureren. ik werd in eerste instantie het meest getriggerd door wat losse citaten uit een artikel dat willem jan otten vorig jaar schreef voor vrij nederland. ik bind ze even nog wat losser aan elkaar:

de zelfgezochte stilte van een leven dat ongezien wordt geleid, staat
in moderne ogen gelijk aan de dood. het moet een soort depressie zijn:
het is sowieso een blijk van angst. een kluizenaar van de laatste dagen
moet wel lijden aan zoiets als faalangst. […] (omdat) het ware, moedige
leven vereenzelvigd wordt met gejureerd worden, op de televisie op een stip
gaan staan in de hoop gezien en ontdekt te worden […] de gestalte van de
eenling die zich in afzondering volledig wijdt aan iets dat geen
mensenogen veronderstelt […] zo iemand durft niet te bestaan.

ik vond dat een hele vreemde gedachte. heeft een mens, of hebben opgeschreven woorden of beschilderde doeken alleen waarde wanneer door anderen gezien? daar valt over te filosoferen. ik neig sterk naar het standpunt dat die waarde er ook zonder andere ogen is. wat ik ben of schrijf of schilder, dat zie ik en heeft daardoor al waarde.

en ook als nimmer een paar ogen. als ik als maker blind zou zijn. de geur van verf, de haren van de kwast en de structuur van doek voelen en (naar ik vermoed met nog meer concentratie) het coördineren van bewegingen, het voelen en worden van de vloeiende lijnen, het vertalen van ‘zelf’ in beeld, het vormgeven tot lijnen of woorden en zinnen. wat doet dat onzichtbare resultaat er toe? ook dat doek heeft waarde, evenals het in braille getikte verhaal dat ik zelf niet zou kunnen teruglezen. want wat ik schrijf of schilder, dat is een uiting en weergave van mijzelf en heeft daarmee al waarde. net als mijn gedachten ook waardevol zijn als ik ze met niemand deel. ze zijn, ik heb ze het universum in geschopt en dat is meer dan genoeg.

hoe minder bewustzijn van die andere ogen hoe beter denk ik eigenlijk. ik raffel mijn woorden heus niet aan elkaar als ik denk dat toch niemand ze leest. oh nee, voor zorgvuldigheid heb ik geen publiek nodig. en: ook met publiek schrijf ik soms snel en slordig. dat maakt het verschil niet. wat wel uitmaakt is dat ik juist zonder het bewust zijn van andere ogen, zonder het gevoel mijn woorden op een stip te leggen om gejureerd te worden puurder vormgeef. als het enige criterium is of ik het goed vind, of het resultaat zo goed mogelijk weergeeft wat ik wil overbrengen, wil vangen. de kans dat ik dan de essentie weet te raken is groter dan wanneer ik aan andere ogen denk. en evenzo is de kans dan groter dat als andere ogen het ooit toch onder ogen krijgen, dat die ogen dan iets bijzonders tot zich nemen.

vandaar dat de ideëen van willem jan otten over dit onderwerp mij direct verbaasden. ze kwamen mij over alsof ze zelf waren ingegeven door angst. en meteen wist ik welke angst: de angst voor het nemo. en zo kom ik, compleet onverwacht, nu toch terecht bij john fowles en zijn vreemde filosofiewerkje the aristos. het is niet het beloofde stukje, dat houd je nog tegoed. ik kom op john fowles omdat hij voor zover ik kan nagaan het nemo heeft bedacht.

het nemo is een aanvulling op freud’s heilige drie-eenheid van superego, ego en id. “by this i mean not only ‘nobody’ but also the state of being nobody – ‘nobodiness’. in short, just as physicists now postulate an anti-matter, so must we consider the possibility that there exists in the human psyche an anti-ego. this is the nemo.” fowles loopt overigens niet hopeloos achter op wetenschappelijk gebied: the aristos is eind jaren 50 geschreven. omdat hij het zelf het best kan uitleggen citeer ik nog een paar korte stukjes van fowles’ hand over dit nemo.

“if this concept has not received much attention from psychologists
it may be because it has not, like the other two truly primitive drives
of sexual and security (or survival) desire, been with man so long. the
desires for sexual satisfaction and security are not even specifically
human ones; they are shared by almost all animate matter. but the nemo
is a specifically human psychic force; a function of civilization, of
communication, of the uniquely human ability to compare and hypothesize.
moreover, it is a negative force. we are not, as in the cases of sexual
desire and security, attracted towards it; but repelled from it. the
super-ego, ego and id at least seem broadly favourable to the self, and
help preserve both individuality and the species. but the nemo is an
enemy in the camp. […]

and our nemo gains power over our behaviour to the extent that we
believe that were it not for the faults of the human condition, or of
society, or of our education, or of our economic position, then we
might be what we can imagine. it grows, in short, in strict relation to
our sense and knowledge of general and personal inequality. (hier
zit een link met the collector, maar daarover dus in dat ooit nog
komende stukje meer)

there are basic aspects of the nemo that can never be remedied. i can
never be the historical shakespeare or cleopatra; i can never live
forever… and so on. i can imagine myself countless things that shall
never be; for i can never be without the physical and psychological
defects it is beyond my own, and science’s, powers to remedy. though it
is logically nonsensical to call the inevitable a state of inequality,
we do in fact think of it so. and this may be termed the permanent
metaphysical sense of the nemo in all of us. the nemo is a man’s sense
of his own futility and ephemerality; of his relativity, his
comparativeness; of his virtual nothingness.”

je zou het nemo niet de angst voor de dood, maar het continue bewustzijn van de dood kunnen noemen. een bewustzijn dat zoveel invloed heeft dat we ook bij leven bang zijn om ‘niet’ te zijn.

fowles vervolgt met het benoemen van talloze gevoelens en daden die door het nemo zouden zijn ingegeven. het willen inspireren van liefde in anderen, en hoe sommigen, als dat ze niet lukt, nog liever haat inspireren dan niets: that too is remembered. hoe het kan drijven tot het oprichten van monumenten, van welke aard dan ook. zelfs belief in an afterlife is partly an ostrich attempt to cheat the nemo. en naarmate dat geloof in zo’n leven-na-het-leven steeds meer verdwijnt: the new paradise is the entry after death into that world of the remembered dead where the living continue to wander. en naarmate we allen meer weten, meer media tot onze beschikking hebben en als mensen steeds meer van elkaar kunnen zien en lezen, steeds meer weten hoe anderen leven en kunnen vergelijken, de illusie van individualiteit: terrible chain-reactions come into play: the more individuals the less individual they each feel. en waar het bewonderen van mensen die het nemo overwonnen lijken te hebben: de beroemden of beruchten (goed of slecht maakt niet meer uit, wie ‘iemand’ is, is een held) eerst genoeg lijkt, ontstaat vervolgens de behoefte zelf te winnen, zelf zo bekend mogelijk te worden. er was nog geen reality-tv toen fowles over zijn nemo schreef, maar ook dat verschijnsel laat zich makkelijk door het nemo verklaren.

hij vervolgt met een interessant stukje over the political nemo, de stem die niets betekent als iedereen mag stemmen. ook daar ziet hij gevolgen die ik zo op vandaag-de-dag kan plakken, maar dat is niet waar ik nu heen wil.

er lijken twee manieren te zijn om met het nemo om te gaan: het niet-zijn willen dichten met zaken als aandacht en roem als doel op zich, of het accepteren en van daaruit zien wat je potentieel wel kunt zijn, en dat proberen te realiseren. en als dat door bijna niemand gezien wordt maakt dat niet zo veel uit. liever, het liefst misschien wel, een enkel paar ogen dat goed ziet, dan tallozen die er langs kijken, langs wat ik wil laten zien.

but instead of utilizing the nemo as we would utilize any other
force, we allow ourselves to be terrified by it, as primitive man was
terrified by lightning. we run screaming from this mysterious shape in
the middle of our town, even though the real terror is not in itself,
but in our terror at it.

als willem jan otten schrijft: “de gestalte van de eenling die zich in afzondering volledig wijdt aan iets dat geen mensenogen veronderstelt […] zo iemand durft niet te bestaan” dan denk ik dat willem jan otten juist zelf bang is, bang voor zijn nemo. bang dat de woorden die hij schrijft misschien nooit door iemand gelezen worden.

ja, ook ik ken de moeilijkheid om te schrijven zonder dat bewustzijn van het meekijkend oog. zoals het op talloze andere momenten moeilijk kan zijn daar geen last van te hebben. maar ik weet ook dat het echte plezier en genieten alleen daar is waar dat oog niet is. als ik onopgedeeld alleen ben, of met anderen die meedoen. zonder je bewust te zijn van geobserveerd worden is het het fijnst, spelen in de sneeuw.