de papieren vijand

papier groeit & bloeit. ik weet niet of het overal zo welig tiert als in mijn omgeving maar het loopt hier soms echt de spuigaten uit. ik neem papieren mee van werk, ‘t spul komt binnen via de brievenbus en soms koop ik het. dat gaat vaak heel lang goed maar een paar keer per jaar gaat ‘t mis. dan heb ik plots geen tafel meer, terwijl ik een hele grote ronde tafel heb. ik vermoed dat die papieren, als je ze te dicht bij elkaar legt, samen kleine papiertjes maken die ook weer groeien en zich vermenigvuldigen. ik heb ze er nog niet op kunnen betrappen maar het kan haast niet anders.

ik ben dan ook een groot fan van de computer en dat scheelt al een hoop. ik hoef geen krantenabonnement meer, lees ook de groene amsterdammer online en doe verder zoveel mogelijk elektronisch. ook is mijn huidige baan veel papierlozer dan de vorige. toen had ik weekenden waarin ik tot wel 250 a4 aan vergaderstukken door moest nemen (als ik me er erg mee verveelde ging ik ze wel eens tellen). geen wonder dat ik toen nooit meer een boek las. sinds een paar jaar valt dat gelukkig reuze mee, ik haal de meeste weekenden nauwelijks de 30 a4 en soms zelf helemaal niks. ik snap er dan ook niets van dat het papierprobleem niet echt veel minder wordt, vandaar ook mijn voortplantingstheorie.

toevallig heb ik wel een kat die van papier houdt. ze knabbelt er aan en scheurt het in kleine stukjes. een wandelende papierversnipperaar, ze doet er zelfs dat ronkende geluidje bij. geef ‘t elke dag een blik tijgervoer & wat water en ‘t snippert vrolijk verder. dat klinkt ideaal, maar je weet hoe katten zijn. niet erg dienstverlenend. dus die van mij eet wel papier maar dan bij voorkeur boeken.

ik verstop mijn boeken daarom heel goed, maar dat doet haar niet op a4-tjes overstappen. een kieskeurig kreng is het. een enkele keer is ze bereid een acceptgiro tot zich te nemen (ook heel fijn, net als die vrijwel ingevulde belastingaangifte jaren geleden die ik achteloos op tafel had laten liggen om even boodschappen te doen) maar daar houdt het wel mee op.

poes heeft daar zelf niet zo’n probleem mee. ze aast gewoon op de boeken die ik in bed lees. ze weet best dat ik vroeg of laat in slaap val, wacht geduldig en neemt dan haar prooi te grazen. dat geknaag naast mijn oren maakt me op een gegeven moment wel wakker; ze heeft nooit een boek helemaal op kunnen eten. ik heb inmiddels wel een aardige verzameling zonder kaft en zonder eerste en laatste bladzijden.

maar ik dwaal af. poes heeft dus een iets te verfijnde smaak voor de papieren die ik zelf te verstouwen krijg en zodoende was de tafel van de week weer verdwenen. de ellende is dat ik ‘t niet zomaar weg kan gooien want er zitten ook belangrijke dingen tussen. dus dat is velletje voor velletje bekijken en beslissen of ‘t weg kan, of opgeborgen moet, of weer mee terug naar mijn werk. en daartussen kaartjes en buurtkranten en tijdschriften en rekeningen en dingen die ik weer ga lezen. een rotklus die ik nooit langer dan 20 minuten achtereen volhoud, maar sinds afgelopen zondag heb ik mijn tafel weer overwonnen op de vijand.

nu ja, dat jullie maar weten waarom ik zo weinig geschreven heb. ik had het wel even gehad met die lettertjes. plus maandagavond een vriend die gedag kwam zeggen omdat-ie vandaag alvast naar ierland gaat voor kerst-met-de-familie en gisteravond heel veel muziek luisteren om die 2004-wanorde in mijn hoofd te sorteren tot een eindlijstje voor ‘t nieuwe jaar begint.

nog even over scheuren in de werkelijkheid

ook het dronken schip kent er een variatie van. in ‘t commentaar wat informatie over salman rushdie‘s ‘the ground beneath her feet’, zo ongeveer de ‘rough guide through cracks in reality’.

rock ‘n roem, ontheemding vervreemding verbanning. desorientatie. het verlies van het oosten is de ziekte van het westen en omgekeerd. we komen elkaar niet nader, de spiegel barst en grond en lucht rijten zich open. enfin, lees dat boek. het swingt ook nog.

nog even over scheuren in de werkelijkheid

ook het dronken schip kent er een variatie van. in ‘t commentaar wat informatie over salman rushdie‘s ‘the ground beneath her feet’, zo ongeveer de ‘rough guide through cracks in reality’.

rock ‘n roem, ontheemding vervreemding verbanning. desorientatie. het verlies van het oosten is de ziekte van het westen en omgekeerd. we komen elkaar niet nader, de spiegel barst en grond en lucht rijten zich open. enfin, lees dat boek. het swingt ook nog.

het labyrinth

het moet lang geleden geweest zijn dat ik die vraag gesteld heb.
dat kan niet anders, want zo lang ik me kan herinneren ben ik
alweer vrij. toch heb ik hem gesteld, anders had ik nooit het
labyrinth gekend.

het is de val van de duivel, die vraag. neem de vraag serieus
en het luik tuimelt open. voor je weet wat er gebeurt is de zon
verdwenen en loop je in het donker, omgeven door muren.

eerst komen de rationele pogingen. je voelt aan alle kanten,
links en rechts en boven en onder. ergens moet toch een
uitweg zijn. het luik ben je vergeten, zo snel is het allemaal
gegaan. niet dat dat luik zichtbaar is van binnenuit of voelbaar.
het is een zeer ingenieuze val.

na de rationele pogingen komt de wanhoop. er is blijkbaar
geen uitweg. dit is het, dit duistere hol is je leven. na enige
tijd neem je het voor lief. tenslotte is zelfmoord de enige
andere optie en daar heb je toch geen trek in. bovendien
went het.

je ogen zijn het licht vergeten en je maag wil eten. de zoektocht
naar voedsel leidt af, je ontdekt dat de ruimte groter is dan je
eerst dacht en je begint met het opbouwen van een bestaan.

op een dag hoor je geluiden. als je de richting uitloopt waar
het vandaan lijkt te komen zie je tot je verbazing andere
mensen. als vanzelfsprekend voeg je je bij hen en vanaf
dat moment leven jullie samen.

je vermoedt dat ze naar hetzelfde op zoek zijn als jij maar
je spreekt het niet uit. iets in hun ogen vertelt je dat je dat
beter niet kunt doen, dat ze het niet op prijs zouden stellen
als je erover zou beginnen. je zwijgt en past je aan. jullie
eten en drinken, vrijen en zingen, praten huilen en ja zelfs
lachen. liefdes, geboortes en sterfgevallen nemen jullie in
beslag en je vergeet de vraag en je vergeet wat daarvoor was.

ik weet het want ik heb jullie gezien.

een paar maanden heb ik vlak bij jullie gewoond en jullie
bekeken. zelfs jou heb ik gezien. bijna was ik naar je
toegekomen maar toen ik je ogen zag kon ik het niet.
zie je, ik wilde niet diezelfde ogen krijgen. ik liet je achter
en liep verder.

ik kwam nog meer groepen tegen zoals die van jou. dan
verstopte ik me totdat ik weer onopgemerkt verder kon.
een enkele keer hoorde ik iemand spreken op een manier
die mij deed stilstaan en luisteren. woorden die over jouw
wereld spraken met een afstand, een treurnis. dan
herinnerde ik me mijn eerdere leven en wilde naar de
spreker toerennen en herinneringen ophalen.

maar meer nog dan van jouw ogen schrok ik van de zijne.
ik draaide me om en liep met gebogen hoofd door het publiek.
weg.

ik moet zeker een paar jaar hebben rondgezworven. ik kwam
troosteloze mensen tegen die met hun hoofd tegen de muur
bonkten. mensen die alles tot zich namen dat hen deed
vergeten. mensen die elkaar wilden overheersen, die sloegen
en trapten. (jij hebt het nog best aardig getroffen, weet je dat?)

maar ook mensen die de prachtigste melodieen lieten horen,
met een weemoed die mij deed huilen. tekeningen die vagelijk
herinneringen opriepen.

ik was eigenlijk al vergeten waarheen ik op weg was toen ik
iemand tegenkwam die vrijelijk sprak over de zon. mijn hart
verlichte mijn glimlach en op enige afstand van de dichte
kring met luisteraars ging ik zitten. zijn woorden brachten me
mijn vraag in herinnering, de vraag die mij ooit naar deze
duistere wereld had gebracht. deze man zei het antwoord te
weten en als we maar bleven luisteren zouden we het horen.

na een paar weken ben ik doorgelopen.

er waren meer van dit soort mensen, en nog een drie keer
ben ik blijven luisteren. ik dacht aan jou en was blij dat je
hen niet kende. zij wisten het niet namelijk. ik dacht aan jou
en probeerde mijn eigen herinneringen onder woorden te
brengen, jouw beeld in mijn hoofd.

ik schrok wakker toen ik een kring met mensen om me
heen zag, en hield mijn mond. ze keken mij aan alsof ze
dorst hadden. ik vroeg wat ze van mij wilden, ze smeekten
mij om door te praten.

ik zag mezelf staan, als die anderen die over de zon spraken
en draaide me om. ik zag wat het was dat hen daar vasthield
en ik zag ook dat ik hen dat nooit duidelijk zou kunnen maken.
ze trokken aan mijn kleren.

ik maakte me los en liep weg met een laatste gedachte aan
jou. ik glimlachte want ik had het antwoord gezien op mijn
vraag. het antwoord was de zoektocht, het labyrinth was
het antwoord op mijn vraag. er was geen vraag, de vraag
was een val.

ik sta buiten en de zon glimlacht terug. ik stel de vraag
niet meer. nu en dan zie ik mensen in de buurt van het
luik, het maakt me droef dat ik ze niet kan weerhouden.
te weinigen keren terug.

soms loop ik door de parallellen, maar nooit zien wij elkaar.

het labyrinth

het moet lang geleden geweest zijn dat ik die vraag gesteld heb.
dat kan niet anders, want zo lang ik me kan herinneren ben ik
alweer vrij. toch heb ik hem gesteld, anders had ik nooit het
labyrinth gekend.

het is de val van de duivel, die vraag. neem de vraag serieus
en het luik tuimelt open. voor je weet wat er gebeurt is de zon
verdwenen en loop je in het donker, omgeven door muren.

eerst komen de rationele pogingen. je voelt aan alle kanten,
links en rechts en boven en onder. ergens moet toch een
uitweg zijn. het luik ben je vergeten, zo snel is het allemaal
gegaan. niet dat dat luik zichtbaar is van binnenuit of voelbaar.
het is een zeer ingenieuze val.

na de rationele pogingen komt de wanhoop. er is blijkbaar
geen uitweg. dit is het, dit duistere hol is je leven. na enige
tijd neem je het voor lief. tenslotte is zelfmoord de enige
andere optie en daar heb je toch geen trek in. bovendien
went het.

je ogen zijn het licht vergeten en je maag wil eten. de zoektocht
naar voedsel leidt af, je ontdekt dat de ruimte groter is dan je
eerst dacht en je begint met het opbouwen van een bestaan.

op een dag hoor je geluiden. als je de richting uitloopt waar
het vandaan lijkt te komen zie je tot je verbazing andere
mensen. als vanzelfsprekend voeg je je bij hen en vanaf
dat moment leven jullie samen.

je vermoedt dat ze naar hetzelfde op zoek zijn als jij maar
je spreekt het niet uit. iets in hun ogen vertelt je dat je dat
beter niet kunt doen, dat ze het niet op prijs zouden stellen
als je erover zou beginnen. je zwijgt en past je aan. jullie
eten en drinken, vrijen en zingen, praten huilen en ja zelfs
lachen. liefdes, geboortes en sterfgevallen nemen jullie in
beslag en je vergeet de vraag en je vergeet wat daarvoor was.

ik weet het want ik heb jullie gezien.

een paar maanden heb ik vlak bij jullie gewoond en jullie
bekeken. zelfs jou heb ik gezien. bijna was ik naar je
toegekomen maar toen ik je ogen zag kon ik het niet.
zie je, ik wilde niet diezelfde ogen krijgen. ik liet je achter
en liep verder.

ik kwam nog meer groepen tegen zoals die van jou. dan
verstopte ik me totdat ik weer onopgemerkt verder kon.
een enkele keer hoorde ik iemand spreken op een manier
die mij deed stilstaan en luisteren. woorden die over jouw
wereld spraken met een afstand, een treurnis. dan
herinnerde ik me mijn eerdere leven en wilde naar de
spreker toerennen en herinneringen ophalen.

maar meer nog dan van jouw ogen schrok ik van de zijne.
ik draaide me om en liep met gebogen hoofd door het publiek.
weg.

ik moet zeker een paar jaar hebben rondgezworven. ik kwam
troosteloze mensen tegen die met hun hoofd tegen de muur
bonkten. mensen die alles tot zich namen dat hen deed
vergeten. mensen die elkaar wilden overheersen, die sloegen
en trapten. (jij hebt het nog best aardig getroffen, weet je dat?)

maar ook mensen die de prachtigste melodieen lieten horen,
met een weemoed die mij deed huilen. tekeningen die vagelijk
herinneringen opriepen.

ik was eigenlijk al vergeten waarheen ik op weg was toen ik
iemand tegenkwam die vrijelijk sprak over de zon. mijn hart
verlichte mijn glimlach en op enige afstand van de dichte
kring met luisteraars ging ik zitten. zijn woorden brachten me
mijn vraag in herinnering, de vraag die mij ooit naar deze
duistere wereld had gebracht. deze man zei het antwoord te
weten en als we maar bleven luisteren zouden we het horen.

na een paar weken ben ik doorgelopen.

er waren meer van dit soort mensen, en nog een drie keer
ben ik blijven luisteren. ik dacht aan jou en was blij dat je
hen niet kende. zij wisten het niet namelijk. ik dacht aan jou
en probeerde mijn eigen herinneringen onder woorden te
brengen, jouw beeld in mijn hoofd.

ik schrok wakker toen ik een kring met mensen om me
heen zag, en hield mijn mond. ze keken mij aan alsof ze
dorst hadden. ik vroeg wat ze van mij wilden, ze smeekten
mij om door te praten.

ik zag mezelf staan, als die anderen die over de zon spraken
en draaide me om. ik zag wat het was dat hen daar vasthield
en ik zag ook dat ik hen dat nooit duidelijk zou kunnen maken.
ze trokken aan mijn kleren.

ik maakte me los en liep weg met een laatste gedachte aan
jou. ik glimlachte want ik had het antwoord gezien op mijn
vraag. het antwoord was de zoektocht, het labyrinth was
het antwoord op mijn vraag. er was geen vraag, de vraag
was een val.

ik sta buiten en de zon glimlacht terug. ik stel de vraag
niet meer. nu en dan zie ik mensen in de buurt van het
luik, het maakt me droef dat ik ze niet kan weerhouden.
te weinigen keren terug.

soms loop ik door de parallellen, maar nooit zien wij elkaar.

mijn vis

mijn vis is zwartglanzend en heeft een mooie sterke staart. soms zwemt hij naast me als ik op straat loop of in de trein zit. het zijn spannende dagen, als mijn vis bij me is. hij is erg onbetrouwbaar namelijk. als hij zich verveelt (en hij verveelt zich al snel) begint die mooie sterke staart licht te zwiepen.

en zelfs die lichte zwiep veroorzaakt hoge golven in het water om mij heen, en een sterke stroming in mijn gemoedsrust. “af!” zeg ik dan, omdat mijn maag wat wee wordt van mijn vis. mijn maag is bang voor mijn vis.

ik heb hem nog nooit helemaal gezien, zo diep weet hij zich te verbergen, maar die staart doet mij het ergste vermoeden. mijn vis is gevaarlijk. als hij een keer echt zou uithalen dan zwiept-ie mijn hele leven overhoop, en nog wat levens daaromheen.

mijn vis wil mij in de goot hebben geloof ik, of dat ik mijn glas tegen de muur gooi. dan moet ik weer zeggen: “af!”. dan houdt hij zijn staart weer even stil, na 3 mokkende kleine zwiepjes. alsof hij stampvoet, mijn vis. maar ik weet niet wat de rest van de vis doet, diep onder water. ik houd mijn hart vast.

mijn vis

mijn vis is zwartglanzend en heeft een mooie sterke staart. soms zwemt hij naast me als ik op straat loop of in de trein zit. het zijn spannende dagen, als mijn vis bij me is. hij is erg onbetrouwbaar namelijk. als hij zich verveelt (en hij verveelt zich al snel) begint die mooie sterke staart licht te zwiepen.

en zelfs die lichte zwiep veroorzaakt hoge golven in het water om mij heen, en een sterke stroming in mijn gemoedsrust. “af!” zeg ik dan, omdat mijn maag wat wee wordt van mijn vis. mijn maag is bang voor mijn vis.

ik heb hem nog nooit helemaal gezien, zo diep weet hij zich te verbergen, maar die staart doet mij het ergste vermoeden. mijn vis is gevaarlijk. als hij een keer echt zou uithalen dan zwiept-ie mijn hele leven overhoop, en nog wat levens daaromheen.

mijn vis wil mij in de goot hebben geloof ik, of dat ik mijn glas tegen de muur gooi. dan moet ik weer zeggen: “af!”. dan houdt hij zijn staart weer even stil, na 3 mokkende kleine zwiepjes. alsof hij stampvoet, mijn vis. maar ik weet niet wat de rest van de vis doet, diep onder water. ik houd mijn hart vast.

mijn moeilijk lief

Vervloekt heb ik u, meer dan Beerschot ooit
verloor. Verlaten? In gedachten meer
dan eb en vloed uw kaden konden boenen.
Verraden? Nooit. Maar des te kwader vaak,
lijk iedere sinjoor, loop ik uw straten door
waarin zo veel zo grondig werd verklooid.

Maar waar – vooral door al wie er níet woont -
wat waardevol is nóg wordt weggehoond.
Dat ligt zwaar op mijn maag als ik dat hoor.
Ik spring dan – ondanks alles – in uw bres
en prijs u torenhoog. Ik wijs op uw
verleden, uw parlee, uw kathedraal.
Uw jazz toen jazz te boek stond als exces.
Ik toon u thans: uw kunst, uw diamant,
uw mannen van de mode en de dans.

Ik noem het allemaal! Maar met tactiek.
(Dus zonder uw balans en wapentuigtrafiek.)
(Uw flikken, al dan niet met vals krediet
en karren vol klandizie voor hun snol.)
(Uw secretaris met zijn vriendjeskliek.)
(Uw Schepenen met rugzak en sacochen.)
(Hun sleutelhangers, groter dan briochen.)
(De kaartjes voor hun koters.) (Hun paniek,
na jaren van struisvogelpolitiek.)

Oh nee! Dan krijgt kritiek bij mij geen kans.
Ik smelt voor uw tragiek en blijf u trouw.
Ik zing uw renommee. Qua fijne schrans.
Uw internationale resonans. Qua bier
met col en rock-‘n-roll met zwans.
Uw trotse koppigheid. Uw hoerenchance.
Uw fel talent – gemaltraiteerd misschien,
maar door geen twintig charlatans te nekken.
Al uw geweldig bruisen! Al dat pakkends…
Wie dan nog met u lacht, krijgt op zijn bakkens.

Tom Lanoye

the otter woman

He never asked why she always walked
By the shore, what she craved
Why she never cried when every wave
Crescendoed like an orchestra of bones.

She stood again on the low bridge
The night of the full moon.
One sweet, deep breath and she slipped in
Where the river fills the sea.

She saw him clearly in the street light — his puzzlement.
Rid of him she let out one low, strange cry. . . .

Mary O’Malley, 1995

het is je vergeven als je other woman las maar er staat heus otter woman. deze ottervrouw komt uit de ierse folklore, die verhalen kent waarin mensenmannen trouwen met ottervrouwen. na het huwelijk ontdoet hij de ottervrouw van haar ottervelletje zodat ze niet meer terug kan naar zee. als de ottervrouw, een aantal zoons en vele tranen verder, haar huid terugvindt aarzelt ze niet.

mijn moeilijk lief

Vervloekt heb ik u, meer dan Beerschot ooit
verloor. Verlaten? In gedachten meer
dan eb en vloed uw kaden konden boenen.
Verraden? Nooit. Maar des te kwader vaak,
lijk iedere sinjoor, loop ik uw straten door
waarin zo veel zo grondig werd verklooid.

Maar waar – vooral door al wie er níet woont -
wat waardevol is nóg wordt weggehoond.
Dat ligt zwaar op mijn maag als ik dat hoor.
Ik spring dan – ondanks alles – in uw bres
en prijs u torenhoog. Ik wijs op uw
verleden, uw parlee, uw kathedraal.
Uw jazz toen jazz te boek stond als exces.
Ik toon u thans: uw kunst, uw diamant,
uw mannen van de mode en de dans.

Ik noem het allemaal! Maar met tactiek.
(Dus zonder uw balans en wapentuigtrafiek.)
(Uw flikken, al dan niet met vals krediet
en karren vol klandizie voor hun snol.)
(Uw secretaris met zijn vriendjeskliek.)
(Uw Schepenen met rugzak en sacochen.)
(Hun sleutelhangers, groter dan briochen.)
(De kaartjes voor hun koters.) (Hun paniek,
na jaren van struisvogelpolitiek.)

Oh nee! Dan krijgt kritiek bij mij geen kans.
Ik smelt voor uw tragiek en blijf u trouw.
Ik zing uw renommee. Qua fijne schrans.
Uw internationale resonans. Qua bier
met col en rock-‘n-roll met zwans.
Uw trotse koppigheid. Uw hoerenchance.
Uw fel talent – gemaltraiteerd misschien,
maar door geen twintig charlatans te nekken.
Al uw geweldig bruisen! Al dat pakkends…
Wie dan nog met u lacht, krijgt op zijn bakkens.

Tom Lanoye