subtype: tussen imposée en simultanée
we lopen terug door de mist. ik weet niet wat ik denken moet van waar we zijn geweest. van waar we zijn. ik hoef natuurlijk niet overal wat van te denken maar als ik denk zet mijn hoofd paden voor me uit die ik kan volgen. zonder die paden ligt verder verdwalen in anderbewustzijn op de loer.
en we zijn al verdwaald genoeg. in een roes van over & door elkaar heen & de wereld achter gelaten. verder en vreemder, alle werkelijkheid voorbij.
waanflarden omringen me en benemen het zicht en nemen mij in bezit. roes verworden tot mist. ik zie niet meer waar jij ophoudt en soms begin ik helemaal nergens meer, alleen in jouw vreemde wereld. en ik zie niet eens hoe vreemd want als er geen werkelijkheid meer is, is er geen ijkpunt geen zwaartekracht geen normaal.
vreemder en verder en als ik op een dag helemaal niks meer begrijp, begrijp ik dat het beter is te gaan. en ik loop weg. ik moet heel erg ver lopen maar dan eindelijk wordt de mist vloeibaar. druppelt wat uit mijn ogen en klaart mijn hoofd. en ik zie je. en ik zie waar mijn gekte ophoudt en de jouwe begint.
we zijn allemaal krankzinnig ‘underneath’, zei je eens. en dat we de keus hebben om een dwangbuis aan te trekken of een verpleeguniform. maar wij hulden ons in naakte waanzin.
jaren later weet ik nog steeds niet goed wat er is gebeurd, daar en toen. ik zal er ook niet achter komen. het laat zich niet bedenken en zonder denken verdwaal ik weer in anderbewustzijn. ergens daar zal het wel te vinden zijn. tussen zeewieren, snoertjes en andere vervormingen ligt een helder beeld op me te wachten. maar ik durf het niet. ik durf je labyrinth van vertekening niet weer binnen te stappen, je hebt de uitgang veel te goed verstopt. ik blijf in het heldere licht van mijn eigen gektes, die voelen veel normaler. en als ik er een kaartje aan hang met een naam is het ook net of ik het begrijp.