in den beginne was het woord. in die zin wil ik nog wel geloven.
vóór dat woord is er natuurlijk ook van alles, een soort emotiebrij. dat
moerast wat tussen ons in, een enkele keer borrelt er iets naar boven en
ik kijk er met verbazing naar.
het lijkt me erg mooi wat daar onder de oppervlakte zit. maar zelfs de
dood heeft zijn charmes dus dat zegt niks. die lichtjes die ik denk te
zien, zijn misschien mijn eigen ongehuilde tranen van jaren her. en die
lotusbloem die er volgens mij groeit kan ook een zeewier zijn, dat zich
als een tentakel om mijn enkels zal slingeren.
het is alleen maar modder. toch? je kijkt me vragend aan. ik twijfel
tussen bloem en tentakel en houd mijn mond. ik ken de kracht van mijn
eigen gekte en huiver om je er in te betrekken. soms maken woorden me
bang, en soms wil ik de dingen niet scherp zien. ik heb je nog geen
antwoord gegeven, maar je vraag dwingt me om te kijken.
het mooiste weefsel is van dichtbij niets anders dan een verzameling
draadjes. als ik nu weet welke van jou zijn en welke van mij en welke
kleuren er eigenlijk allemaal inzitten en of het zijde is of jute, heb ik het
daarmee dan niet kapot gemaakt? en zo niet, wat winnen we er dan bij?
ik hou van die onuitgesproken nachten. ik ben bang dat je het antwoord
waar je naar vraagt toch liever niet wilt horen. bang dat ik mezelf in het
moeras verlies en dat je me er dan niet uithaalt. bang voor mijn eigen
demonen die mij nu nog met rust laten.
het is nog niet echt zie je, als het geen naam heeft. en als het niet echt
is, wel, dan sluimeren de monsters en durf ik je aan te kijken en me
te laten zien. als ik je vertel van de lichtjes, zul je me dan zeggen dat
ik aan wanen lijd?
nee, ik weet ook niet of het water is of modder waarin we zwemmen,
ik weet alleen dat ik daar elke nacht wel zou willen wonen, in dat land
van ooit. als ik soms iemand anders meeneem, lijkt het verdomd op
modder trouwens, dan glinstert er niets. misschien moet ik je dat maar
zeggen, ooit. dat ik met jou in mooie modder zwem.